Door Gijsbert van Iterson-Scholten
Het gaat goed met de vredeswetenschappen in Nederland. Tenminste, aan steeds meer universiteiten worden programma’s in ‘war and peace’, ‘peace and conflict’ of ‘conflict studies’ aangeboden. Een minor ‘vredeswetenschappen’ is er echter niet.
Ook internationaal wordt het meeste onderzoek gedaan naar oorlog en conflict, niet naar vrede. En dat is jammer. Want daarmee wordt vrede gereduceerd tot de afwezigheid van oorlog. Als we maar begrijpen hoe oorlogen ontstaan, kunnen we ze voorkomen en daarmee de vrede bewaren. Dat is de overheersende gedachte. Maar vrede is veel meer dan de afwezigheid van oorlog. Niet alleen omdat positieve vrede ook een inclusieve samenleving vereist, maar vooral ook omdat oorlog en vrede beide een eigen logica hebben. Die logica zien we het duidelijkst als we kijken naar hoe oorlog en vrede metaforisch gebruikt worden, in beleidstaal.
De logica van oorlog is een binaire, zwart-witte logica. In oorlogen heb je vrienden en vijanden, twee groepen die elkaar, letterlijk, naar het leven staan. Waarbij de zwijgende meerderheid gedwongen wordt partij te kiezen. Oorlog polariseert. Het duidelijkst zien we dit in de ‘oorlog tegen het terrorisme’, waar voormalig president George W. Bush andere landen expliciet deze keuze voorlegde: ‘either you are with us, or you are with the terrorists’.
Maar er is meer. Oorlog is, zo leren we van Clausewitz, een existentiële strijd¸ in theorie (hoewel gelukkig lang niet altijd in de praktijk) gericht op de totale vernietiging van de ander. Of, in beleidstaal: van iets. Denk aan de (Amerikaanse) oorlogen tegen drugs of tegen armoede, of meer recent, tegen het coronavirus. Met verpleegsters in de frontlinie, mondkapjes die ‘gevorderd’ moeten worden en opofferingen als afstand houden en thuis blijven die we ons moeten getroosten. Allemaal voor dat ene hogere doel: het virus de wereld uit werken.
Die opofferingen zijn het derde dat opvalt in de oorlogsmetafoor. Oorlog vereist dat we strijdbaar zijn, ons achter de leiders scharen, niet aan onszelf maar aan het grotere belang denken, bereid zijn offers te brengen voor een hoger doel.
Deze drie ingredienten: een zwart-witte strijd, gericht op totale vernietiging, waar alle andere zaken ondergeschikt aan zijn, maken oorlog een populaire metafoor voor politici. De oorlogsmetafoor wordt regelmatig ingezet om het belang te benadrukken van een bepaald beleid. En draagvlak te krijgen voor de opofferingen die daarin van burgers gevraagd worden.
De oorlogsmetafoor maakt van beleid een strijd gericht op de totale vernietiging van dat wat we bestrijden. Of het nu drugs, armoede, terrorisme of een virus is. En in die oorlogen kan je maar beter aan de goede kant staan. Mensen die zeggen dat we vrede moeten sluiten met terroristen, of dat we ‘maar moeten leren leven met dit virus’, zijn softies, die onder de voet gelopen zullen worden door hun meedogenloze vijand. Omdat zij niet bereid zijn tot de opofferingen die nu eenmaal gepaard gaan met de strijd.
Maar is dit ook de logica van vrede? Niet als je het aan vredesactivisten zelf vraagt. Zij benadrukken dat vrede zeer zeker geen passieve acceptatie van het lot is. Hoezeer de uitdrukking ‘er vrede mee hebben’ ook lijkt op ‘je ergens bij neerleggen’. Vredesactivisten benadrukken dat je alleen vrede kunt hebben als je weet dat je er alles aan gedaan hebt om een situatie te verbeteren. Dat maakt van vrede geen lijdzaam toezien, maar een constant werken aan een betere wereld. Onderzoek in Nicaragua heeft uitgewezen dat de ‘vredescommissies’ daar zich in eerste instantie richtten op bemiddeling tussen de strijdende partijen, maar gaandeweg een steeds bredere agenda kregen. Evenzo zetten vredeswerkers in andere post-conflict gebieden zich na het einde van de oorlog in voor mensenrechten, democratie, de rechten van inheemse volkeren, sociaaleconomische ontwikkeling en nog veel meer.
Dat zij dat doen hangt samen met een tweede element van wat ik de ‘logica van vrede’ zou willen noemen. In tegenstelling tot de binaire oorlogslogica, is de logica van vrede holistisch. Vrede verbindt verschillen, zoals het thema van de landelijke vredesweek dit jaar luidde. En dat betekent meer dan het samenbrengen van mensen uit verschillende bevolkingsgroepen. Vredesactivisten betogen ook dat alles met alles samenhangt: echte vrede is pas bestendig als ook aan allerlei andere randvoorwaarden voldaan wordt. Mensenrechten, menselijke ontwikkeling, een goed leefklimaat, gelijkheid, de lijst is lang. In wetenschappelijke termen zeggen we dat vrede een complex fenomeen is.
Tenslotte gaat vrede heel vaak over het handelingsvermogen van gewone mensen. In de oorlogslogica zijn burgers slechts slachtoffers of kanonnenvoer, en gaat het om de beslissingen van strijdende partijen of politieke leiders. Vredesonderzoekers benadrukken daarentegen graag de kracht van ‘infrastructuren voor vrede’: netwerken van burgers die zich inzetten voor vrede. Gewone mensen die weigeren zich neer te leggen bij de scheidslijnen in een maatschappij. Die over die scheidslijnen heen contact blijven leggen met medeburgers en mensen in nood helpen. Die overheden ter verantwoording roepen, maar vooral ook zelf het goede voorbeeld geven.
Als we deze elementen samen nemen, komen we op een duidelijke vredeslogica uit. Die uitgaat van de eigen kracht en motivatie van mensen om problemen, conflicten, op te lossen. Die die problemen niet probeert te reduceren tot een zwart-witte tegenstelling, maar juist accepteert dat er vele kanten aan iedere medaille zitten. Die lang niet allemaal gemakkelijk met elkaar te verzoenen zijn. En die, tenslotte, inziet dat verandering niet komt van een hevige, maar hopelijk korte, strijd, maar een jarenlang geduldig schaven aan alle kanten van het probleem vereist. Dat geduld, dat is vrede.